21439 |
geweer |
geweer:
gewīēr (L417p As)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
hoorns:
hōērens (L417p As),
takken:
tàkke (L417p As)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewɛlf (L417p As),
gǝwęlǝf (L417p As),
welfsel:
węlǝfsǝl (L417p As)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
gewiete (L417p As)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillig (L417p As)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spęrx (L417p As)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19135 |
gewoonte |
gewente:
gewaende (L417p As)
|
Gewoonte. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gewricht (L417p As)
|
gewricht [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
27594 |
gezellenhuis |
logement:
ložǝmęnt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Het gebouw waar vrijgezellen uit andere provincies en landen die in de mijnen komen werken, worden gehuisvest. De invuller uit Q 3 merkt daarover voor de mijnen in Winterslag en Waterschei op dat in Belgisch-Limburg de gezellenhuizen vanwege de franssprekende mijndirecties ten onrechte de naam "hotel" met een bijkomende benaming in het Frans kregen, bijvoorbeeld Hotel Central, Terminus, Concordia, Pologne, enz. [N 95A, 17]
II-5
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kómpənni-j (L417p As),
complot (fr.):
(= blasfemistisch).
kómplòt (L417p As),
kliek:
klik (L417p As)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|