e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazenkast glaskast: (b¨¨ffet=sjiek)  glááskàst (As) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glazig glazen: glāze(n) (éerpel) (As) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glans: glāns (As) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
gleuf rabat: rǝbat (As) De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijbaan roetsj: /  roets (As), roetsjbaan: rotsbaan (As), rótsbaan (As) gljibaan [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden roetsjen: rótse (As), rutschen (du.): rótse (As), slibberen: slibbere (As, ... ), uitschampen: #NAME?  ówtsjàmpe (As) glijden [ZND 01 (1922)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2, III-3-2
glijden: uitglijden uitschampen: #NAME?  ówtsjàmpe (As) Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
glimlachen binnensmonds lachen: bennesmonds lache (As), bennesmonds làche (As), greilachen: wnt V, 644: greien: krijten, schreien  gri-jlàche (As), grielachen (As), in zijn vuist lachen: (~ binnenpret).  in zin vowst làche (As), monkelen: (= glimlache).  mónkele (As) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] || onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimworm: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  glimworm (As), lichtmade: WBD/WLD  leechtmaaj (As), lichtworm: leechtwerm (As, ... ), WBD/WLD  leechtwéérm (As) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hitst: {sji-jn (niet alleen visueel)}  hitst (As) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1