18236 |
halssnoer |
halssnoer:
hàlssnoor (L417p As),
ketting:
kètting (L417p As),
noster:
noster (L417p As)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halster:
hɛlstǝr (L417p As)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.]
I-10
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
īērste kerteer (L417p As),
halve maan:
hàwf maon (L417p As)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afgaande maan:
aafgaonde maon (L417p As),
laatste kwartier:
léste kerteer (L417p As)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
lood:
(= ± 35 cl.).
lōēd (L417p As)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31129 |
halvezool |
halvezool:
hawvǝzǭl (L417p As)
|
Nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen. [N 60, 233b; N 60, 232a]
II-10
|
18482 |
halvezool [wld ii.10, p. 60] |
halvezool:
hawvə zaol (L417p As)
|
Een halve zool (halfzool, halflap?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20820 |
ham, hesp |
schonk:
schonk (L417p As),
sjònk (L417p As),
bovenste lid van de varkenspoot met het vlees daarrond
šo.ŋk (L417p As)
|
ham || ham, hesp [Goossens 1a (1955)] || welke soort ham wordt bij u met één woord aangeduid? Er zijn bij de slager 2 soorten ham te koop, gekookte en rauwe. Een ervan kan men met éeen woord aan duiden, bij de andere soort moet er nog een woord voor [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
25981 |
hamermolen |
hamermolen:
hāmǝr[molen] (L417p As)
|
In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.]
II-3
|
17659 |
hand |
hand:
hand (L417p As, ...
L417p As),
hant (L417p As)
|
hand [ZND 01 (1922)], [ZND m] || ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|