24480 |
hazelaar |
hazelstruik:
hazelstroek (L417p As),
hazenotenstruik:
hazenoeətestroeək (L417p As)
|
hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
hazelnoët (L417p As),
hazenoot:
hazenoeət (L417p As)
|
hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
leegster:
léégstər (L417p As),
WBD/WLD
léégster (L417p As)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
21897 |
hebzuchtig |
hebbig:
(adj.).
héppig (L417p As)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21406 |
hebzuchtig zijn |
scharren (ww.):
(ww.).
sjàrre (L417p As),
schrammeteren:
(ww.).
sjàmmetéére (L417p As),
wolven (ww.):
(ww.).
wòwre (L417p As)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hɛxt (L417p As)
|
hecht van een mes [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
klotsen:
klótse (L417p As),
schudden:
sjédde (L417p As)
|
sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
dazelen:
(fig.)
dāzele (L417p As),
slingeren:
(voorwerp)
slingere (L417p As)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wemelen:
wemele (L417p As)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|