18208 |
kiel |
kegel:
kegel (L417p As, ...
L417p As)
|
hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || kiel [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
WBD/WLD
kiem (L417p As),
scheutje:
sjiêtsje (L417p As)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheutje
III-4-3
|
33173 |
kiembakje |
kiembak:
kimbak (L417p As)
|
Enige tijd voor het planten, van één tot twee maanden, in februari of maart dus, worden de pootaardappelen uit de kelder gehaald en in een kiembak op een warme zolder gezet. De aardappelen zullen dan gaan uitbotten, scheuten krijgen. Hier bewaart men ze tot de eigenlijke poottijd in mei. [JG 1a]
I-5
|
24496 |
kiemen |
kiemen:
WBD/WLD
kieme (L417p As),
schieten:
WBD/WLD
sjēte (L417p As),
spenen:
WBD/WLD
spīēne (L417p As, ...
L417p As)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šē.tǝ (L417p As)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (L417p As)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinne
kinne (L417p As)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktan (L417p As),
dobbele tand:
dobbel tan (L417p As)
|
Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
met lange tanden eten:
mét làng tàn ééte (L417p As),
voor evenveel eten:
v⁄r éévevéél ééte (L417p As)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
keveraar:
kīēveréér (L417p As),
krijtelijke eter:
eine kriêteliken èter (L417p As),
profijtelijke, een -:
ne prefĭĕtelike (L417p As)
|
die alleen maar echt lekkere, fijne zaken eet || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|