17957 |
klauteren |
klimmen:
klèmme (L417p As)
|
klauteren [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klāvǝr (L417p As),
klee:
klīǝ (L417p As)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klavere boer (L417p As)
|
Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22396 |
klaverjassen (kaartspel) |
klaverjassen:
klaverjasse (L417p As)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24867 |
klaverzuring |
zulker:
zilker, silker (L417p As)
|
klaverzuring
III-4-3
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
kleier (L417p As)
|
Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
27668 |
kleedlokaal |
lavoir:
lavwār (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits]),
lavār (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zolder])
|
De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.]
II-5
|
27669 |
kleerhaak |
krok:
(mv)
krǫkǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.]
II-5
|
19389 |
kleerhanger |
kapstok:
kàpstòk (L417p As),
klederhanger:
klęjǝrhaŋǝr (L417p As)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] || Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.]
II-7, III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
klederkast:
klɛi̯ərkást (L417p As)
|
kleerkast [N 56 (1973)]
III-2-1
|