id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22140 | kleine mand zonder onderverdelingen | duivenkorfje: dówvəkerfke (As), kleine korf: kleine kèrf (As) | Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)] III-3-2 |
17756 | kleine neus | klein neusje: klein naèske (As), klein snuitje: Trefwd. snuitje (*snuitsje), nl. in snuit-gebied, vgl. lm. SNUIT !! klein snietche (As) | een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1 |
21338 | kleingeld | kleingeld: kleigeld (As) | kleingeld [ZND 01 (1922)] III-3-1 |
20347 | kleinkinderen | kindskind: kindskeindsj (As), kindskinder: keindskeiner (As), kleinkind: kleikend (As) | kleinkind [ZND 11 (1925)] || kleinkinderen III-2-2 |
22210 | kleinste dekveren (39) | dekpluimkes: deeͅkpliəf1 -əf2 jmkĕs (As) | dekpluimpjes III-3-2 |
24450 | kleinste dier van het nest | achterblijver: WBD/WLD achterbli-jver (As), verkrapte: WBD/WLD ne verkràpte (As) | Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2 |
28718 | kleinwerk | prullewerk: prelǝwɛrk (As) | Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7 |
20348 | kleinzoon | kindskind: kinskend (As), kleinzoon: kleinzoën (As) | kleinzoon [ZND 11 (1925)] III-2-2 |
26394 | klep | val: val (As) | Klep in de watergoot van bovenslagmolens die wordt gebruikt om de watertoevoer naar het molenrad te regelen. Zie ook het lemma ɛwatergoot bij bovenslagmolensɛ.' [Jan 49] II-3 |
18200 | klepbroek | mansboks: mansbóks (As) | een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3 |