27714 |
kolenvoorraad |
stock:
stǫk (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Voorraad kolen die een mijn opslaat wanneer de produktie hoger is dan de verkoop. [N 95, 33; Vwo 749]
II-5
|
26679 |
kollergang |
drijfwerk:
drī.fwɛ.r(ǝ)k (L417p As)
|
Maalwerktuig voor zaad, bestaande uit twee verticaal geplaatste, ronde kantstenen of lopers die rondwentelen op een horizontale plaat, het doodsbed. De lopers draaien om een steenas die gestoken is in de steenspil (vgl. het staakijzer in de graanmolen). Ze wentelen ten gevolge van hun gewicht en van de wrijving van hun cilindrisch oppervlak tegen de ligger. Zie ook afb. 92. [Jan 275]
II-3
|
19615 |
kom |
kom:
koͅm (L417p As, ...
L417p As)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
18835 |
komisch |
komiek:
kəmik (L417p As)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
zijn kop vol:
z⁄ne kòp vòl (L417p As)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
kni-jn (L417p As),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
kenien (L417p As)
|
konijn [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
WBD/WLD
kni-j-nspī-jp (L417p As)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
kī[ə}niŋ (L417p As),
kéning (L417p As),
[sic]
ki.əniŋk (L417p As),
stang:
staŋ (L417p As)
|
De staande as van het kroonrad van de watermolen. [Jan 106; Coe 92] || koning [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m]
II-3, III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
heer en dame:
ig heb hartehier en hartedame bie ein (L417p As),
stuk:
steͅk (L417p As)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] || Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|