21593 |
leerling |
leerling:
lĭĕrling (L417p As),
student:
studènt (L417p As)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27598 |
leerpijler |
leerpijler:
leerpijler (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De ondergrondse vakscholieren leerden het vak van ondergronds mijnwerker in een leermijn, een imitatiemijn, waarin zich ook een leerpijler, een imitatiepijler bevond. Zo''n leermijn werd in de meeste gevallen in een steenberg aangebracht. [N 95, 24]
II-5
|
30941 |
leerschaar |
leerscheer:
lę̄ršīr (L417p As),
scheer:
šīr (L417p As)
|
Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a]
II-10
|
22017 |
leervlucht |
leervlucht:
liervlucht (L417p As),
līērvlucht (L417p As)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27706 |
leesjongen |
een van de triage:
ęjnǝ van ǝ trijāš (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
30861 |
leest |
leest:
list (L417p As)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
31086 |
leesthaak |
trekhaak:
trękhǭk (L417p As)
|
Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
ene lieëv (L417p As),
leev (L417p As),
liev (L417p As)
|
Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenmuiltje:
WBD/WLD
līēvəmĭĕlkə (L417p As)
|
Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28291 |
lege wagen |
lege:
lę̄gǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
[N 95, 673a; monogr.]
II-5
|