e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leerling leerling: lĭĕrling (As), student: studènt (As) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leerpijler leerpijler: leerpijler (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]) De ondergrondse vakscholieren leerden het vak van ondergronds mijnwerker in een leermijn, een imitatiemijn, waarin zich ook een leerpijler, een imitatiepijler bevond. Zo''n leermijn werd in de meeste gevallen in een steenberg aangebracht. [N 95, 24] II-5
leerschaar leerscheer: lę̄ršīr (As), scheer: šīr (As) Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a] II-10
leervlucht leervlucht: liervlucht (As), līērvlucht (As) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)] III-3-2
leesjongen een van de triage: ęjnǝ van ǝ trijāš (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]) Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.] II-5
leest leest: list (As) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leesthaak trekhaak: trękhǭk (As) Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ene lieëv (As), leev (As), liev (As) Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenmuiltje: WBD/WLD  līēvəmĭĕlkə (As) Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)] III-4-3
lege wagen lege: lę̄gǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]) [N 95, 673a; monogr.] II-5