30797 |
looi |
looi:
lōj (L417p As)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
21686 |
loon |
maandloon:
mǭntlūn (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Emma])
|
Het loon dat dagelijks, veertiendaags of maandelijks wordt uitbetaald. Zie ook het lemma Uitbetaling Van Loon. De woordtypen "achtzehntel" en "neunzehntel" betreffen het loon van een hulphouwer, respektievelijk 80% en 90% van het loon van een houwer. Zie ook het lemma Hulphouwer. [N 95, 976; monogr.; N 95, 144; Vwo 416; Vwo 437]
II-5
|
27697 |
loonkantoor, loonhal |
betaalzaal:
bǝtālzāl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Eisden]),
marquage:
markāš (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|
20132 |
loops |
lopig:
leipig (L417p As)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef
III-2-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopsgat:
vals knǫwps˲gāt (L417p As)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24724 |
loot uit slapend oog |
waterscheut:
WBD/WLD
watersjoewt (L417p As)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loët (L417p As),
scheut:
sjieet (L417p As),
sjōēut (L417p As),
WBD/WLD
sjoewt (L417p As)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: een nieuw uitgelopen twijgje (scheut, schot of lot, telg, uitspruitsel, spraontje? [N 75 (1975)] || loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (L417p As),
loupen (L417p As, ...
L417p As),
loupə (L417p As)
|
lopen [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
22044 |
lopend snot |
snot:
hət snòt (L417p As)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen met afscheiding van etter en snot uit bek, neus en ogen (lopend snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19500 |
loper |
bovenste steen:
bȳǝ.vǝstǝ stęj.n (L417p As),
loper:
lęjpǝr (L417p As)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|