e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marktplein marktplein: mérritplàjn (As) het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)] III-3-1
marmer marmer: marmer (As, ... ), màrmer (As) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)] III-4-4
marter fluwijn: steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  flewain (As), WBD/WLD  fluwijn (As), wezeltje: WBD/WLD é leunt aan bij ö  wésselke (As) Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || steenmarter [ZND 07 (1924)] III-4-2
masker mom: mom (As), mombakkes: mombakəs (As) Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || Masker. [ZND 01 (1922)] III-3-2
masteluin bontgoed: bontgoed (As), masteluin: mastǝlɛi̯n (As) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
masturberen (-) aftrekken: zich aaftrekkə (As), hem afspelen: m aafspīēlə (As, ... ), vuillapje spelen: vówllèpkə spīēlə (As, ... ), zich aftrekken: zich aaftrekkə (As) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak zichthaak: [zicht]hǭk (As) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matras matras: màtrás (As) Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)] III-2-1
matsen samenspannen: samespanne (As) in het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen] [N 112 (2006)] III-3-2
matsen, mitsen (kaartspel) matsen: matsə (As) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2