27219 |
mijnwerker |
kompel:
kompǝl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits]),
koolputter:
kǭlpętǝr (L417p As
[(Zwartberg / Winterslag)]
),
putman:
pętman (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De algemene benaming voor mijnwerker ondergronds en bovengronds. Naast de neutrale benamingen is er een aantal dat een bepaalde gevoelswaarde heeft. Al naargelang de gebruikssituatie drukt men daarmee scherts, spot, kameraadschappelijkheid en schelden uit. Een ander aantal heeft het karakter van bijnamen. Het is moeilijk om deze categorieēn van benamingen exact af te bakenen. Zo kon "kuilpiet" zowel een populaire benaming zijn als een scheldbenaming. De normale betekenis van "kompel" is vriend of maat, maar in de Belgische mijnen werd het in het algemeen in een negatieve betekenis gebruikt. Het woord "balt" slaat op Baltische mijnwerkers die na de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen zijn komen werken. Het wordt als scheldwoord gebruikt (Vanwonterghem pag. 55). "Pieren" was de naam voor de mijnwerkers die uit Maastricht kwamen. [N 95, 115; monogr.; Vwo 64; Vwo 88; Vwo 187; Vwo 227; Vwo 436; Vwo 444; Vwo 516; Vwo 554; Vwo 640; Vwo 861]
II-5
|
27593 |
mijnwerkershuis |
koolputtershuisje:
kǭlpętǝrshejskǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I])
|
[N 95, 41a; N 95, 41b]
II-5
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L417p As)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22468 |
mik |
gaffel:
gaffel (L417p As)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus met "GG"!).
aanléGGe (L417p As),
mikken:
mikke (L417p As),
mikken (L417p As),
ogen:
ɛ.igə (L417p As)
|
lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millemééter (L417p As)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
min:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
min (L417p As),
nurse (eng.):
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
nurs ? (L417p As)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 1 a-m
minderjoarig (L417p As)
|
minderjarig [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
aanhòwer (L417p As)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|