id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21348 | nors | bars: bàrs (As), knorrig: knórrig (As), kort gebonden: kòrtgebónne (As), kortaf: kòrtaaf (As) | onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)] III-3-1 |
21122 | noten afslaan | afkluppelen: WBD/WLD é leunt aan bij ö aafkléppele (As) | Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] III-2-3 |
33501 | notendop | schaal: WBD/WLD sjaal (As) | De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7 |
21706 | notulen | verslag: verslaag (As) | het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)] III-3-1 |
19299 | nutteloze arbeid verrichten | zich moede maken op niks: zich meeg māke op niks (As) | nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] III-1-4 |
18938 | obstakel | hindernis: hindernis (As), hinderpaal: hinderpaol (As) | iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)] III-1-4 |
24903 | ochtend (vanmorgen | de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]: vīērmiddig (As), vīērnoon (As), ochtend: dize mĕrge (As) | s morgens) [N 91 (1982)], [ZND 39 (1942)] III-4-4 |
24947 | oever | kant: kànt (As) | oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] III-4-4 |
23408 | offerblok | offerblok: offerblok (As) | Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23409 | offergeld | offergeld: offergeld (As) | Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |