17916 |
omarmen |
omarmen:
Vriendschappelijk of teder.
ómerme (L417p As),
scharren:
Vijandelijk.
sjàrre (L417p As)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
afboorden:
āfbø̜̄rǝ (L417p As),
boorden:
bē̜rǝ (L417p As)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
17850 |
omhooggaan |
bovenheen gaan:
(mens)
bōēven hīēne gōēn (L417p As)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28370 |
omkeerrol |
poulie de retour:
pǫli dǝ rǝtūr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.]
II-5
|
18548 |
omslag van de broek |
boord:
bōōrt (L417p As),
omslag:
ómslaagh (L417p As)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
kant:
kà-nt (L417p As),
omtrek:
ómtrek (L417p As)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
omšępǝ (L417p As)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25087 |
onbelangrijk |
beetje weinig:
e bitsje wīēnig (L417p As),
min:
min (L417p As),
niet gewichtig:
neet gewichtig (L417p As)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
lomp-eweg:
lómpəweg (L417p As),
onbeschoft:
ónbesjóft (L417p As),
stom-eweg:
stóməwég (L417p As),
zonder manieren:
zónner mənēre (L417p As)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
beestachtig:
bīēstechtig (L417p As),
boerachtig:
boorechtig (L417p As)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|