18040 |
ontsteking |
ontsteking:
óntstééking (L417p As)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22046 |
ontsteking van de oogleden |
oogontsteking:
àwgóntstééking (L417p As),
vliesje:
vlieske (L417p As)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21688 |
ontvangen |
inbeuren:
inbrēre (L417p As),
krijgen:
kri-jge (L417p As)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
óntzeen (L417p As),
schonen:
sjīēne (L417p As)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28071 |
onverantwoord kolen delven |
roven:
rawvǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Domaniale])
|
Steenkool wegnemen op een plaats waar dit niet mag, of op onoordeelkundige wijze. Vooral het onverantwoordelijke aspect van het "ruppen/roppen" wordt door een aantal zegslieden benadrukt. Zo schrijft een respondent uit Q 113 dat men op de vier Oranje-Nassaumijnen met deze term bedoelde het weghalen van de kool achter de stijlen zonder ondersteuningen te plaatsen, terwijl een invuller uit Q 121 daar nog aan toevoegt dat dit op de Domaniale mijn gebeurde wanneer er te weinig wagens geproduceerd waren. [N 95A, 2; monogr.; N 95, 510]
II-5
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
kraats:
WBD/WLD
kraats (L417p As)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
34456 |
onvruchtbare geit |
springbok:
spręŋbok (L417p As)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
23979 |
onwaardig |
niet waard:
neet wèrt (L417p As)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
ein dòndersjoor (L417p As),
hemelschoer:
ein hemelsjoor (L417p As),
onweersbijs:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ein ònwèèrsbi-js (L417p As)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
17973 |
onwel |
ellendig:
ellendig (L417p As),
misselijk:
misselik (L417p As),
niet goed:
zich neet good vēle (L417p As),
niet juist:
zich neet zjust vēle (L417p As),
niet op zijn schik:
neet op z`ne sjik (L417p As)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] || Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|