28239 |
personentrein |
personneltrein:
pɛrsǫnɛltręjn (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Trein bestemd voor het vervoer van personen. [N 95, 714; N 95, 611]
II-5
|
28238 |
personenvervoer |
transport personnel:
transpǭr pɛrsǫnɛl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zolder])
|
Algemene benaming voor het transport van personen. [N 95, 713; N 95, 611; monogr.]
II-5
|
22132 |
persoon die zorgt voor verdwaalde duiven |
opvanger:
òpvàngər (L417p As),
verzamelaar:
verzaameleir (L417p As)
|
Hoe heet de persoon die zorgt voor verdwaalde duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
ambetanterik:
sjei toch ins ût möt dat stòm gedoons, liêliken ambetanterik deste bö
ambetanterik (L417p As),
warse sakker:
Eine wèèrse sakker Fr. sacre
wèèrse sakker (L417p As)
|
lastigaard || lastige persoon
III-1-4
|
28900 |
persplank, strijkplank |
strijkplank:
stri-jkplaŋk (L417p As)
|
Plank waarop men vorm in de stof of kleren perst. Men kent een grote en kleine persplank. In dit lemma duiden de benamingen op een model grote persplank: meestal ongeveer 50 cm breed en 1 m lang en daarbij 3 à 4 cm dik (Papenhuyzen III, pag. 7). De informant van Q 20 vermeldt dat de persplank een losse plank is om op de kleermakerstafel te leggen. De informant van L 416 merkt op dat de persplank voor grote stukken wordt gebruikt. [N 59, 19a; N 59, 18; N 59, 20; monogr.]
II-7
|
28919 |
persspons |
spons:
spons (L417p As),
sponsje:
spenskǝ (L417p As)
|
Een spons, lap of een opgerolde prop van stof of anderszins waarmee men de stof bij het persen bevochtigt. De informant van L 330 gebruikte in plaats van een spons een sopper. Dit was een aan één zijde tot handvat bij elkaar geregen linnen perslap. De andere kant van de perslap ø̄sopteø̄ men dan in het water. De informant van L 271 gebruikte een pinsel en lijkt het daarbij over hetzelfde te hebben. Het wordt omschreven als een lap stof van 15x30 cm die tot de helft werd ingeknipt en in stroken van 7 cm werd opgerold en vastgehecht tot handvat. [N 59, 27]
II-7
|
33566 |
perzik |
pche-je:
haast altijd dim.
pèèske (L417p As),
perzik:
pèèrzik (L417p As, ...
L417p As)
|
[ZND 05 (1924)]perzik [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rē̜tsǝl (L417p As),
WBD/WLD
réétsəl (L417p As),
vogelvoet:
vű̄ǝ.gǝlvōt (L417p As)
|
Perzikkruid (polygonum persicaria 20 tot 90 cm hoog. De stengels hebben een vliezig kokertje (tuitje) boven de knopen, de stengels zijn behaard en vaak roodachtig; de bladeren zijn lancetvormig en meestal met een zwarte vlek; de bloemen groeien in dicht [N 92 (1982)] || Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5, III-4-3
|
22556 |
pesten (kaartspel) |
pesten:
peste (L417p As)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19139 |
pesterij |
geplaag:
geplaog (L417p As),
temptatie:
tèmptāsie (L417p As)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|