17991 |
pijn |
pijn:
pi.n (L417p As),
pien (L417p As, ...
L417p As)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
28657 |
pijnen |
persen:
pǫrsǝ (L417p As)
|
Honing door middel van een doek of een pers uit de raten drukken. [JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
17794 |
pijpenkrul |
papillote (fr.):
pàppelòt (L417p As)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛ.lǝf˱bę.nǝr (L417p As)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28986 |
pikeren |
doornaaien:
dūrnęjǝ (L417p As)
|
Naaien met de ø̄pikeersteek Iø̄ en/of de ø̄pikeersteek IIø̄. ø̄Pikeersteek Iø̄ dient voor het binnenwerk, om watten en plastrons op het paardehaar of kameelhaar te bevestigen. Deze steek wordt hoofdzakelijk gebruikt om meer stevigheid te geven aan de vulling. ø̄Pikeersteek IIø̄ wordt op dezelfde wijze gelegd als ø̄pikeersteek Iø̄, maar verschilt er in zoverre van dat ø̄pikeersteek Iø̄ doorgestoken mag worden en aan de andere kant zichtbaar mag zijn, terwijl ø̄pikeersteek IIø̄ tot in de helft van de stofdikte gestoken moet worden. Deze steek wordt gebruikt bij het bewerken van revers en kragen (Papenhuyzen III, pag. 15). Zie afb. 33. [N 59, 62; N 59, 61; N 59, 60]
II-7
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
houwtje:
hű.kǝ (L417p As)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pileer (L417p As)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28052 |
pin, puntijzer |
awèye:
hawęj (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei]),
piqueurpin:
pekø̜̄rpen (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
puntijzer:
pentejzǝr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De pinvormige ijzeren steekbeitel van de luchthamer. [N 95A, 7; N 95, 760 add.; N 95, 736; monogr.; Vwo 68; Vwo 362; Vwo 604]
II-5
|
20811 |
pinda |
apenootje:
verkl. niêtsje Apeniêtsjes: apenootjes
apeniêtsje (L417p As)
|
pinda
III-2-3
|
17670 |
pink |
pinkje:
pinkske (L417p As)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|