19225 |
raadsel |
raadsel:
Dich spriks in roadsels: je spreekt voor mij onverstaanbare taal
roadsel (L417p As)
|
raadsel
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e roadsel (L417p As),
raadzel (L417p As)
|
Een raadsel. [ZND 06 (1924)] || Raadsel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24228 |
raaf |
raaf:
râf (L417p As)
|
raaf [Willems (1885)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
raam:
rām (L417p As),
venster:
venstǝr (L417p As),
veŋstǝr (L417p As
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
32825 |
raam van de landrol |
raam:
rām (L417p As)
|
Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.]
I-2
|
30313 |
raamvleugel |
venstervleugel:
venstǝrvlēgǝl (L417p As)
|
Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.]
II-9
|
31772 |
raamzaag |
lattenzeeg:
latǝzē̜x (L417p As),
raamzeeg:
rāmzē̜x (L417p As)
|
Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.]
II-12
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
arig (L417p As),
ich vòn det hèè maar hiêl arig diêj
aardig (L417p As),
ook materiaal znd 8, 045
aardig (L417p As),
vreemd:
dè es hie vrèèmd (L417p As)
|
Die is hier vreemd. [ZND 08 (1925)] || eigenaardig || zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
razelen:
rāzele (L417p As),
wauwelen:
wàwele (L417p As)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (L417p As),
schruit:
šrū.ǝt (L417p As)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|