26615 |
ringmeel |
ringmeel:
ręŋk[meel] (L417p As)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rénkvinger (L417p As)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
sint-catharina:
Sinte-Kətri-jn (L417p As)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20792 |
rins |
amper:
Oppen door waas buter amper gewure Het A.N. amper is benoa, kriê, bekans
amper (L417p As),
zurig:
zōrig (L417p As)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] || zuur, scherp van smaak
III-2-3
|
21214 |
riool |
goot:
gét (L417p As),
riool:
ri-jool (L417p As),
rioël (L417p As)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (L417p As),
tocht:
(fiets of paard).
tòcht (L417p As)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L417p As),
roezen:
róuse (L417p As)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24317 |
riviergrondel |
geuvie:
WBD/WLD
geuvie (L417p As),
gieweik:
giêweik (L417p As, ...
L417p As)
|
geuf (vis) || grondel (vis) || Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
WBD/WLD
akasia (L417p As)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33478 |
rode aalbes |
rode beren:
roej biere (L417p As),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
rōēj bīēre (L417p As),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
rooi beer (L417p As),
rooi biër (L417p As),
WBD/WLD = rode aalbes
rōēi bīērə (L417p As, ...
L417p As)
|
aalbes [N 82 (1981)], [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [N 92 (1982)], [ZND 01 (1922)]
I-7
|