e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutelbloem kerksleutel: WBD/WLD = sleutelbloem  kérkslíetəl (As) sleutelbloem [N 92 (1982)] III-4-3
slib, rivierbodem beekvaagsel: beēkvéégsel (As), slib: slib (As), slijk: sli-jk (As) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
slijm snot: snót (As), snoterbel: -> lm. snottebel  snōēterbèlle (As) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijpsteen slijpsteen: slīpstęjn (As) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slijpzand, zavel slijk: slei̯k (As) Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.] I-3
slikken slikken: slikke (As) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slikvijver slamkoot: (mv)  slamkūtǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), slamkuil: (mv)  slamkulǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg]) Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5
slim bijdehand: bi-jderhànd (As), det is toch èè bi-jderhand jinske viêr zi-jne lèèfti-jd  bi-jderhand (As), dèè mins is zuu bi-jterhand det hèè viêr alles drek ein oplossing vindsj  bi-jterhand (As), gewiekst: Det gewikst kèrelke kri-gt det waal kloar, zeeg doa mè ziêker van  gewikst (As), rap van begrip: ràp vàn begrip (As), slim: slim (As), vernistig: men kan ook fernistig horen Eè vernistig kèrelke D‰¯s nûw ins echt vernistig bedacht  vernistig (As), vinnig: vinnig (As) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || gewiekst || handig, vinnig || slim en levendig || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik plantrekker: plàntrekker (As) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] III-1-4
slinken, minder worden krimpen: krimpe (As), slabakken: slàbàkke (As, ... ), slinken: slinke (As) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4