e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluif buis: būs (As) Het om beide uiteinden van de trekschei bevestigde platte, rechthoekig gebogen ijzer waaraan de trekkettingen of trekstrengen worden vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛtrekscheiɛ en ɛuitstekende delen van de trekscheiɛ in wld I.13, pag. 42 - 43.' [JG, 1a] II-12
sluimeren indoezelen: endŏĕzele (As), indommelen: endómmele (As) middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)] III-1-2
sluipen eruit muizen: #NAME?  t`r ówtmóuze (As), ervanonder muizen: #NAME?  d`r van ónner móuze (As), ervanonder pissen: #NAME?  d`r van ónner pisse (As), kruipen: króupe (As) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: slóws (As) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluisdeur sluis: slyz (As), sluisdeur: slówsdīēr (As) het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)] || Sluisdeur, bestaande uit een vijftal planken die horizontaal op twee vertikaal staande planken zijn bevestigd. Zie ook afb. 68. Volgens Janssen (pag. 33) werden de planken vroeger met pinnen -lange houten nagels met vierkante kop- op de balken vastgemaakt. Later werden de pinnen vervangen door grote ijzeren schroeven. [Vds 38; Coe 19; Jan 34; Grof 50; Grof 56; monogr.] II-3, III-3-1
sluismeester sluiswachter: slówswàchter (As) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluisrooster rooster: rē.stǝr (As) Inrichting die verhindert dat er vuil en takken in het sluiswerk terecht kunnen komen. Het geheel bestaat uit een aantal tegen de sluisbrug geplaatste palen of een ijzeren of houten raamwerk. Zie ook afb. 70. [Jan 57; Coe 37; Grof 75] II-3
sluiten (van grond) hel worden: (hel wéére) (As) hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)] III-4-4
sluitklep gaar: gaar (As), schuurpoort: sjīērpōērt (As) deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] III-1-3
sluitriem leertje: lē̜rkǝ (As) Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13] I-10