24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
spenneweb (L417p As),
spenəwɛp (L417p As)
|
spinnenweb [RND], [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spek:
WBD/WLD
spek (L417p As),
spint:
WBD/WLD
spint (L417p As)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
kijkvenstertje:
kĭĕkvinsterke (L417p As)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27817 |
spiraalboor |
spiraalijzer:
spirālejzǝr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Wilhelmina])
|
Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.]
II-5
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kap:
kap (L417p As)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33589 |
spitskool |
spitsmoes:
WBD/WLD
spitsmoos (L417p As)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
spitsmóws (L417p As)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede(n) lopen:
spitsrooj loupe (L417p As, ...
L417p As)
|
tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar] [N 112 (2006)] || Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
omspaden:
om[spaden] (L417p As),
spaden:
spāi̯ǝ (L417p As)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwige kool:
WBD/WLD
īēwige kīēl (L417p As)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|