e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spruitkool, spruitje spruitje: spri-jtsje (As), spruitkool: sprûtkiêl (As) spruitje || spruitkool I-7
spruw keelontsteking: kéélóntstééking (As) Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)] III-1-2
spuiten sprietsen: spritse (As, ... ), spritsen (<du.): spritse (As), spuiten: spèjte (As, ... ) persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
spuitstuk lans: làns (As) de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)] III-3-1
spuwbakje, kwispedoor spijbakje: spi-jbékske (As) Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)] III-2-1
staakijzer van de watermolen koning: kȳǝ.neŋ (As), staakijzer: stākizǝr (As) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3
staal kantje: vgl. WBD III, 3.1 (pag. 92): kantje, Bosschenhoofd (K 175a).  kèntsje (As), monster: mónster (As), proef: proof (As), staal: staol (As), stoal (As) kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)] || Staal (monster). [ZND 07 (1924)] III-3-1
staart bis: bes (As), spits: spets (As), staart: start (As, ... ), staartje: stertje (As) De scherpe kant van de hamer waarmee men de groef dichtmaakt. [N 60, 114b] || staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9, II-10, III-4-2
staartprijs laatste prijs: lèste pries (As) een duif die bij de laatste winnaars geklasseerd is? [N 93 (1983)] III-3-2
staartriem staartleer: startlē̜r (As) Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.] I-10