19458 |
blaker |
lampje:
lémpke (L417p As)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rits (L417p As),
WBD/WLD
rits (L417p As)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] || voorn, panvis
III-4-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boschbeer (L417p As),
boschbiër (L417p As),
WBD/WLD = bosbes
bòsbīērə (L417p As, ...
L417p As),
malbeer:
moalbiêre (L417p As)
|
bosbes [N 92 (1982)] || bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe
III-4-3
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
WBD/WLD ó even gesloten als oo)
brómvleeg (L417p As),
vleesvlieg:
WBD/WLD
vlejsvleeg (L417p As)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
ongelijk liggen:
ongǝli-jk legǝ (L417p As),
spijen:
WBD/WLD
spi-je (L417p As)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] || Oneffen liggen, van kleding gezegd. [N 59, 189]
II-7, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L417p As),
blèjk (L417p As)
|
bleek [ZND 01 (1922)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L417p As),
ze woare zuu bli-j es körmesvugels bli-jer (comaratief), bli-jdste (superlatief)
bli-j (L417p As)
|
blij [ZND 01 (1922)] || opgewekt
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven hangen:
bli-jve hànge (L417p As),
blijven plakken:
bli-jve plèkke (L417p As),
blijven zitten:
bli-jve zitte (L417p As)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
bli-jve (L417p As),
blieven (L417p As),
verwijlen:
verwi-jle (L417p As),
wachten:
wàchte (L417p As)
|
blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜.rstan (L417p As)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|