e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blaker lampje: lémpke (As) Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)] III-2-1
blankvoorn, voorn ruts: rits (As), WBD/WLD  rits (As) Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] || voorn, panvis III-4-2
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  boschbeer (As), boschbiër (As), WBD/WLD = bosbes  bòsbīērə (As, ... ), malbeer: moalbiêre (As) bosbes [N 92 (1982)] || bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe III-4-3
blauwe vleesvlieg, bromvlieg bromvlieg: WBD/WLD ó even gesloten als oo)  brómvleeg (As), vleesvlieg: WBD/WLD  vlejsvleeg (As) Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen ongelijk liggen: ongǝli-jk legǝ (As), spijen: WBD/WLD  spi-je (As) Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] || Oneffen liggen, van kleding gezegd. [N 59, 189] II-7, III-2-1
bleek bleek: bleik (As), blèjk (As) bleek [ZND 01 (1922)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
blij blij: blie (As), ze woare zuu bli-j es körmesvugels bli-jer (comaratief), bli-jdste (superlatief)  bli-j (As) blij [ZND 01 (1922)] || opgewekt III-1-4
blijven hangen, blijven plakken blijven hangen: bli-jve hànge (As), blijven plakken: bli-jve plèkke (As), blijven zitten: bli-jve zitte (As) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: bli-jve (As), blieven (As), verwijlen: verwi-jle (As), wachten: wàchte (As) blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit paardstanden: pē̜.rstan (As) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9