e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varken van acht tot twaalf weken loper: lęi̯.pǝr (As) De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkens mesten masten: mastǝ (As) Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
varkensketel varkensketel: vɛrǝkǝskī.ǝtǝl (As) De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c] I-6
varkenspoot varkenspoot: dient als soepvlees  vɛ.rkəspūət (As) het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)] III-2-3
varkensribjes platte rib: bij rund  plàtte rib (As) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
varkenssnijder varkenssnijder: vɛrkǝsni ̞.i̯ǝr (As) Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.] I-12
varkenstrog trog: trű̄ǝx (As) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet gesmolten vet: gesmoltə(n) vet (As), gəsmoͅ.ltə veͅt (As), smout: smaut (As) gesmolten vet, wit vet [Goossens 1a (1955)] || reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)] || reuzelvet III-2-3
vast gebakken wie een brik: gebakke wi-j ne brik (As), te hel gebakken: te hèl gebàkke (As), uit de korst gaan: ⁄t gèjt uut de kòrst (As) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vaste uitwerpselen keutelen: kīǝ.tǝlǝ (As), stront: strǫ.nt (As) Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11