21798 |
verdachte zaak |
duister geval:
dówster gevàl (L417p As),
geen zuiver geval:
gèjn zi-jver gevàl (L417p As),
niet pluis:
neet plóws (L417p As),
vuil zaakje:
vówl zaakske (L417p As)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21797 |
verdenking |
presumptie (<fr.):
Van Dale: presum(p)tie (<Lat.-Fr.), vermoeden, veronderstelling, gissing; verdenking: presum(p)tie op iem. hebben, iem. ergens van verdenken.
prezónsie (L417p As),
verdenking:
verdenking (L417p As)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21889 |
verdienen |
verdienen:
verdene (L417p As)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19377 |
verdieping |
statie:
staties (L417p As),
verdiep:
verdeep (L417p As, ...
L417p As),
vǝrdēp (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden]),
op het twiêde verdeep hauwe ze èè balkòn Verdeep òch mè ins erin wi-j vèè op det twiêd verdeep könne kòmme
verdeep (L417p As)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || etage || Indien men met de schacht(en) tot een bepaalde diepte in het carboongesteente is doorgedrongen, wordt vanuit de schacht een aantal nagenoeg horizontale gangen gedreven. Door deze gangen worden de koollagen in het mijnveld ontsloten. Het uiteindelijke netwerk van deze gangen vormt de verdieping. Een invuller uit Q 121 maakt voor de Domaniale mijn een onderscheid tussen een verdieping bij een hoofdschacht en een verdieping bij een tussenschacht. De eerstgenoemde verdieping noemt hij een "zool" terwijl de verdieping van een tussenschacht volgens hem als een "gesetz" wordt betiteld. De zegsman uit L 286 merkt voor de mijn in Eisden op dat men daar de verdiepingen voorziet van een nummer, bijvoorbeeld "zeshonderd". [N 95, 381; N 95, 174; monogr.] || verdieping [ZND 12 (1926)]
II-5, III-2-1
|
24634 |
verdord |
dor:
WBD/WLD
dòr (L417p As),
kapot:
WBD/WLD
kepòt (L417p As)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
chagrineren (<fr.):
Fr. chagriner
sjaggernère (L417p As),
krenken:
krènke (L417p As),
leed:
leid (L417p As),
lèjd (L417p As),
z. ook lei
leid (L417p As),
leed doen:
geleif mich, det diêj nich echt leid
leid doon (L417p As),
spijt:
spi-jt (L417p As),
verdriet:
verdreet (L417p As),
Bn. en bw. verdretig
verdreed (L417p As)
|
bedroeven, leeddoen || een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [ZND 01 (1922)] || leed, verdriet || verdriet || verdriet doen || verdrieten
III-1-4
|
21757 |
verduisteren |
schelmen:
sji-jme (L417p As)
|
ontvangen geld stiekem achterhouden [seminariën, taken] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17936 |
verdwenen |
ervandoor:
d`r vandōēr (L417p As),
eweg:
eweg (L417p As)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22058 |
verenmijt |
stengelluis:
stengəlli-js (L417p As)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: tasten de veren aan, vaak met weinig zichtbare schade. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30596 |
verf |
verf:
vęrǝf (L417p As)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|