31130 |
verhalfzolen |
halflappen zetten:
hawflapǝ zętǝ (L417p As)
|
De schoenen van nieuwe halfzolen voorzien. [N 60, 232a]
II-10
|
21152 |
verharde weg |
kasseiweg:
Note v.d. invuller:
kàssèjwéég (L417p As),
melongweg:
Note v.d. invuller:
məlóngwéég (L417p As)
|
een verharde weg (klinkerd, kunstweg, kalsij, kalseide) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
òpwèrme (L417p As)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21726 |
verhoren |
onderhoren:
ónnerhīēre (L417p As),
ondervragen:
ónnervraoge (L417p As),
verhoren:
verhīēre (L417p As)
|
iemand ondervragen in een zaak voor de rechter [verhoren, overhoren, onderhoren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19370 |
verhuizen |
verhuizen:
verhówze (L417p As)
|
Van woning veranderen (verhuizen, overhuizen, overtrekken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21399 |
verkeren |
kennis hebben:
kennis hebbe (L417p As),
lopen met:
metéin lòupe (L417p As),
verkering hebben:
verkīēring hebbe (L417p As),
vrijen:
vri-je (L417p As),
vrieën (L417p As)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
vrijage:
vri-jaasj (L417p As),
vri-jāāzĭĕ (L417p As)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
kennis hebben:
kennis hebbe (L417p As),
met een lopen:
metéin lòupe (L417p As),
verkering hebben:
verkīēring hebbe (L417p As),
vrijen:
vri-je (L417p As, ...
L417p As),
vrieën (L417p As)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen || vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
killen:
kille (L417p As),
krimpen:
krimpe (L417p As)
|
kleumen (inkrimpen v. de kou) [ZND 01 (1922)] || Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
verkòwt (L417p As)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|