21187 |
wimpel |
fladder:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen rechte haken!).
flàdder (L417p As),
flodder:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen rechte haken!).
flódder (L417p As),
wapper:
wàpper (L417p As)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17708 |
wind |
de goede adem:
de goojen aojem (L417p As),
poep:
pówp (L417p As),
prots:
próts (L417p As),
scheet:
sjīēt (L417p As),
wind:
wénd (L417p As)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wi-jndsj (L417p As),
wènd (L417p As, ...
L417p As),
ps. onder de @ staat nog een streepje en een punt; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
wend (L417p As)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
ruw (weer):
rów (L417p As),
windachtig (weer):
wéndèchtig (L417p As),
winderig (weer):
wenderig (L417p As, ...
L417p As)
|
winderig [ZND 13 (1925)], [ZND m] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
daar boegeert geen blaadje op de bomen:
d⁄r boezjéért ge bléédje op e bòwm (L417p As),
daar vergaat geen blaadje op de bomen:
d⁄r vergèjt ge bléédje op e bòwm (L417p As),
windstil (weer):
wéndstil (L417p As)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
wę.ntzū.kǝr (L417p As)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
winkel (L417p As)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L417p As)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.]
II-7
|
22770 |
winnen |
winnen:
waenen (L417p As),
weͅnə (L417p As),
winnen (L417p As)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND m]
III-3-2
|
27977 |
winning |
kolenwinning:
kūlǝwęneŋ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
De werken die rechtstreeks betrekking hebben op het winnen van de kolen, dit in tegenstelling tot de voorbereidende en ontsluitende werken. [N 95, 201; N 95, 172; Vwo 19; Vwo 25; Vwo 32; Vwo 316; Vwo 563; Vwo 864]
II-5
|