33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ.r (L417p As)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zand:
zànd (L417p As),
zavel:
(import van Maaskant)
zāvel (L417p As)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33479 |
witte aalbes |
witte beren:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
witte biër (L417p As)
|
witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
plàtte kīēs (L417p As)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kebûts (L417p As),
kabuits:
Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage
kebûts (L417p As),
wit moes:
wet mō.s (L417p As)
|
[Goossens 1b (1960)]witte kool
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstertje (L417p As)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
WBD/WLD
paasblómə (L417p As)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
mik:
Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik
mik (L417p As)
|
witbrood
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
kòléér (L417p As),
gift:
gif (L417p As),
Ze stampde oppe grònd van gift In det menneke zitsj vèèl gift
gift (L417p As),
onweer op komst:
ónwéér (òp kómst) (L417p As)
|
drift, woede || hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
wŏĕker (L417p As),
(ww. = plunnere).
wŏĕker (L417p As),
woekerij:
wŏĕkeri-j (L417p As)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)] || onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|