18528 |
borstzak(je) |
borstmaaltje:
borstméélkə (L417p As)
|
de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
boš (L417p As),
bǫs (L417p As)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
busseltje:
WBD/WLD é leunt aan bij ö
bésselke (L417p As)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L417p As)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
32795 |
bot eggen |
achterst(e) voor [eggen]:
axtǝrstǝ vē̜r (L417p As)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
viggel:
vigkel (L417p As)
|
een bot mes
III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
būǝtǝr (L417p As),
botter:
botǝr (L417p As),
boǝtǝr (L417p As),
bytǝr (L417p As)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
bobbes:
Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd
bòbbes (L417p As)
|
boterham
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaaskant:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
keeskant (L417p As)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
siroopse boterham:
sjruupse buterham (L417p As)
|
boterham met stroop
III-2-3
|