| 34248 |
boterkuip |
boterteil:
būi̯ǝ.tǝrtęi̯l (L417p As)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
| 32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝrekǝ (L417p As)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
| 28161 |
bout |
boulon:
bǝloŋ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
[N 95, 351; N 95, 746; monogr.; Vwo 173]
II-5
|
| 32230 |
bout van de asstroppen |
bout:
bǫw.t (L417p As)
|
De bout waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a]
II-12
|
| 28908 |
boutijzer |
strijkbout:
stri-jkbǫwt (L417p As)
|
Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20]
II-7
|
| 33644 |
bouwland |
veld:
fɛ̄.lt (L417p As),
vē̜.lt (L417p As),
vęlt (L417p As),
vɛlt (L417p As)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 22144 |
bovendeksel van een duivenmand |
deksel:
deksəl (L417p As),
dèksel (L417p As)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: bovendeksel van een duivenmand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
kòp (L417p As),
WBD/WLD
kòp (L417p As),
top:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
tóp (L417p As)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: het dunne uiteinde van de stam [N 75 (1975)]
III-4-3
|
| 27661 |
bovengronds |
op de dag:
ǫp ˲ǝn dāx (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
| 28269 |
bovenkabel |
kabel:
kābǝl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|