22136 |
de vastgestelde tijden aflezen |
aflezen:
tiet aafleize (L417p As),
bestadigen?:
bəstaadigən (L417p As)
|
het aflezen van de vastgestelde tijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22099 |
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen |
in de korf zetten:
in de kèrf zette (L417p As),
inkorven:
inkérvə (L417p As)
|
de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19640 |
de was blauwen |
blauwselen:
blauwsele (L417p As)
|
blauwen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
màngele (L417p As)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spēle (L417p As)
|
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stivə(n) (L417p As)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
wringen:
vrénge (L417p As)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32742 |
de wendakker ploegen |
de voorling aanvaren:
dǝ vīǝ.rleŋ ãnvã.rǝ (L417p As)
|
Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.]
I-1
|
31785 |
de zaag invetten |
smeren:
smīrǝ (L417p As)
|
Het zaagblad met de pezerik of een ander smeermiddel insmeren. [N 50, 39a]
II-12
|
31780 |
de zaagtanden zetten |
trekken:
trękǝ (L417p As)
|
De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.]
II-12
|