e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderbeestje donderbeestje: dònnerbiêsje (As) donderbeestje III-4-2
donderen donderen: donneren (As, ... ) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donderslag kletsen: werkwoord.  het klètst (As), lelijke slag: ne līēlike slaag (As) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk dondertoppen in de lucht: d⁄r hànge dónnertimp in de lòcht (As) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
donderx donder: donner (As, ... ), donər (As, ... ) donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker worden, duisteren donker worden: dónkel wéére (As) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
donker, duisterx balkdonker: bàukdónkel (As), donker: dónkel (As), dónker (As), duister: dóuster (As) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
dons, nestveren duivelshaar: di-jvelshaor (As), di-jvelshoar (As) donshaar bij jonge vogels || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) dood: dôêt (As) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  doëd (As), duud (As), dôêt (As) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2