25126 |
druilerig en koud weer |
bijzig:
bi-jzig (L417p As),
daar zit regen in de lucht:
d⁄r zit réégen in de lòcht (L417p As),
nat (weer):
niet strikt gescheiden van antwoord bij vraag 12b.
naat (L417p As),
Zegsw. "Ich hauw gèè driêg of gèè naat aan mee li-jf"= ik was doornat. Weerspreuk: "Is Mei keel en naat, brèngt hèè kuren in het vaat".
naat (L417p As),
natsig (weer):
zelfst.nw.: naatsigheid of natigheid. Opm.: deze vorm op "-sig"komt vaker voor in het Br. dialect.
naatsig (L417p As),
nattig (weer):
nātig (L417p As),
regenachtig (weer):
réégenèchtig wéér (L417p As),
vors (weer):
niet strikt gescheiden van antwoord bij vraag 12a.
vòrs (L417p As)
|
nat || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || nattig, vochtig || regenachtig || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droeventros (L417p As, ...
L417p As)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
21817 |
druk praten |
druk hebben:
het drek hebbe (L417p As),
het vlak hebben:
het vlaak hebbe (L417p As)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
duwen:
dówe (L417p As)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
beschaar maken:
mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make
besjaar make (L417p As),
tamtam maken:
tàmtàm māke (L417p As)
|
drukte maken || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make
ambras (L417p As),
begankenis:
(= veel vòlk).
begànkenis (L417p As),
beschaar:
besjaar (L417p As),
drukte:
drékte (L417p As),
geturbel:
cf. WNT XVII-2 kol. 4089 s.v. "turbel (I) - torbel
getörbel (L417p As),
laweit:
Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make
lewejt (L417p As)
|
drukte || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19275 |
druktemaker |
ambrasmaker:
En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good
ambrasmèker (L417p As),
beschaarmaker:
is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)
besjaarmaker (L417p As),
kaskenademaker:
kiskenademèker (L417p As),
laweitmaker:
lewejtmèker (L417p As),
laweitzak:
lewejtzak (L417p As),
schreeuwer:
sjriêver(d) (L417p As),
schreeuwerd:
sjriêver(d) (L417p As)
|
drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt
III-1-4
|
28660 |
druphoning |
gedrupte honing:
gǝdręp˱dǝn hūǝ.neŋ (L417p As)
|
Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25133 |
druppel |
drup:
drep (L417p As, ...
L417p As),
drép (L417p As),
druppel:
dréppel (L417p As)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28383 |
dubbelkettingtransporteur |
pantser:
pansǝr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583]
II-5
|