21327 |
graaf |
graaf:
enne graaf (P169p Attenhoven)
|
Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33657 |
grenssteen, grenspaal |
reensteen:
rinstin (P169p Attenhoven)
|
De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
crosteere (P169p Attenhoven)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
27358 |
hennep |
kennep:
kęmp (P169p Attenhoven)
|
De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13]
II-7
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋk (P169p Attenhoven)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
21563 |
ijken |
pegelen:
de gewichten pegele (P169p Attenhoven)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21498 |
inkt |
inkt:
das blae nink (P169p Attenhoven)
|
Blauwe inkt. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21562 |
italiaan |
italiaander:
das iəne Italiənder (P169p Attenhoven)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34314 |
jong varken |
kurre:
(mv)
kørǝn (P169p Attenhoven)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
jonge gans:
jou̯ŋǝ gās (P169p Attenhoven)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|