e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aubel

Overzicht

Gevonden: 406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mijt mot: mott (Aubel) mijt [Willems (1885)] III-4-2
mikken mikken: meeke (Aubel), viseren: vize:rə (Aubel) lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] III-3-2
moe moe: mø: (Aubel) moe [RND] III-1-2
moeras moeras: morē̜s (Aubel) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moestuinx koolhof: ku̯ōləf (Aubel), k‧oͅləf (Aubel) [Willems (1885)] I-7
molen molen: mø̄lǝ (Aubel) Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld] II-3
molenaar molenaar: mø̄lǝndǝr (Aubel) [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3
mond mond: mo.nt (Aubel) mond [RND] III-1-1
mossel mossel: mòsjĕl (Aubel) mossel [Willems (1885)] III-2-3
mot mottvel: mōttävel (Aubel) mot [Willems (1885)] III-4-2