e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aubel

Overzicht

Gevonden: 406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rat rat: rat (Aubel) rat [Willems (1885)] III-4-2
regenworm piering: pieereng (Aubel), worm: weurem (Aubel) pier, aardworm [Willems (1885)] || worm [Willems (1885)] III-4-2
reiskoffer valies (<fr.): Karte 365.  valise (Aubel) Reisekoffer III-3-1
restant vissen snoek: chnook (Aubel) snoek [Willems (1885)] III-4-2
restant zoogdieren das: daas (Aubel) das [Willems (1885)] III-4-2
rijkdom rijkdom: ri.gdom (Aubel) rijkdom [RND] III-3-1
rijp rijp: rīēp (Aubel) rijp [RND] III-2-3
roeren roeren: roeren (Aubel) Het kokende sap omroeren. [N 57, 26] II-2
roerspaan palet: palęt (Aubel) De koperen driehoekige spaan of de houten spaan waarmee in de ketel wordt geroerd en waarmee stroopresten uit de ketel kunnen worden verwijderd. Zie afb. 25. De "siroopkretser" (Q 32) en het "palet" (Q 249) waren van koper vervaardigd, de "roerlepel" (L 379), het "roerhout" (L 295), de "roerspaan" (Q 32) en de "plet" (Q 253) van hout. Volgens de invuller uit L 295 was het "roerhout" van hout gemaakt om beschadiging van de koperen ketel te voorkomen. Het diende om de ingedikte massa te roeren en zo voor aan-koeken te vrijwaren. Bovendien ontstond er door de roerbeweging meer verdamping. De "plets" uit Q 32 had de vorm van een schoffel. [N 57, 25a; N 57, 25b] II-2
rogge rog(ge): rǫgǝ (Aubel) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4