23616 |
feestpredicatie add. |
feestpredikant:
fieespredikant (L295p Baarlo)
|
Een feestpredikatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
fiets:
fiets (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] || Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
33688 |
fijn droog stof |
mulm:
mølm (L295p Baarlo)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīn (L295p Baarlo)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L295p Baarlo),
luchter:
luchter (L295p Baarlo)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
(?t z.n.w.).
flikfloejer (L295p Baarlo)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (L295p Baarlo)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L295p Baarlo),
vlum (L295p Baarlo),
kliek:
WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]
kleek (L295p Baarlo)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
klieken:
WNT: klieken (I), 3) Fluimen uitspuwen.
kleeken (L295p Baarlo),
uitsmijten:
oetsjmiete (L295p Baarlo)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
flüüstere (L295p Baarlo),
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
zmiespele (L295p Baarlo)
|
fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|