e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halve zondag halve zondag: halve zondaag (Baarlo), halve zóndig (Baarlo), zondag door de week: zóndig door de waek (Baarlo), zondag met een zwart hemd: zóndig met n zjwart hemd (Baarlo), zondag zonder schone boks: ???  zondaag zonder sjoen böks (Baarlo) Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)] III-3-3
halve-centstuk halve cent: enne halve cent (Baarlo), oortje: örtje (Baarlo) halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)] III-3-1
hamer van de klepklok trumphamer: trumhamer (Baarlo) De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hand hand: hank (Baarlo), hèng (Baarlo) hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)] III-1-1
handeg houteren [eg]: [houteren eg] (Baarlo), trek[eg]: tręk˱[eg] (Baarlo) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.] I-2
handen (kindernamen) handjes: hendjes (Baarlo), polletjes: poeleke (Baarlo) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fikke (Baarlo), jatten: jatte (Baarlo, ... ), klauwen: klauwe (Baarlo, ... ), plavuizen: i.e. hele grote handen.  plavuuze (Baarlo), vlaaien: flaaje (Baarlo), voorste poten: veurste puut (Baarlo) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld handgeld: hankgeld (Baarlo) eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
handkar handkar: haŋkęr (Baarlo) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13
handmolen maalgang: mālgaŋk (Baarlo) Eenvoudige handmolen bestaande uit een koppel molenstenen met kleine spil, zwengel en steenkuip, in sommige gevallen uitgebreid met kaar en maalstoel. De molen werd gebruikt om graan te malen en in voorkomende gevallen ook voor het breken van zaden. De handmolen was in l 159a niet bekend. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 1; N D, 2; JG 1a] II-3