23751 |
heiligenprentje |
heiligenprentje:
heilig printje (L295p Baarlo),
prentje:
printje (L295p Baarlo)
|
Een heiligenprentje, santje, ter opwekking van de devotie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23963 |
heiligschennis |
heiligschennis:
heiligsjennis (L295p Baarlo),
hieligschennis (L295p Baarlo)
|
Heiligschennis, heiligschending, heiligschenderij, sacrilegie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
heimwie (L295p Baarlo),
huismens:
un hoe.s-me.ns (L295p Baarlo),
papkindje:
un pap-kiendje (L295p Baarlo),
schijthuis:
un sjhiet-hoe.s (L295p Baarlo)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizicht:
heizicht (L295p Baarlo)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|
26734 |
heizode |
heiplag:
hęi̯plax (L295p Baarlo),
heivlag:
hęi̯vlaq (L295p Baarlo),
plag:
plak (L295p Baarlo),
plax (L295p Baarlo)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
bouwen:
bǭwǝ (L295p Baarlo)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33725 |
hek |
hek:
hęk (L295p Baarlo)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
poort:
pǭrt (L295p Baarlo),
vaartengat:
vōrtǝgāt (L295p Baarlo),
vǭrtǝgāt (L295p Baarlo)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
23906 |
hel |
hel:
hel (L295p Baarlo),
hèl (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18998 |
helpen |
helpen:
helpe (L295p Baarlo)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|