e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hiel hak: hak (Baarlo, ... ) hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hielstuk van een schoen bovenhak: baovehak (Baarlo) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hiernamaals aards paradijs: aarts paredies (Baarlo), hemel: hemel (Baarlo), namaals: naomaals (Baarlo) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hijgen snakken: snakke (Baarlo) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] III-1-2
hik hik: hik (Baarlo), hikkepik: hikkepik (Baarlo, ... ) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinderen hinderen: hingere (Baarlo) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinken hinken: hènke (Baarlo) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2
hoed (alg.) hoed: hood (Baarlo), hoot (Baarlo) hoed [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen dots: betekenis: lelijke ouderwetse hoed  doets (Baarlo), stijve, een -: sjtie`ve (Baarlo) doets, dots, kadots, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Baarlo), hø̄jǝ (Baarlo), hø̜̄jǝ (Baarlo), weiden: węi̯jǝ (Baarlo) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11