34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
eerste maal:
īrstǝ mǭl (L295p Baarlo),
maal:
mǭl (L295p Baarlo)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede maal:
twidǝ mǭl (L295p Baarlo),
twīdǝ mǭl (L295p Baarlo)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
heuvelrug:
hø̄vǝlrø̜k (L295p Baarlo),
kattenrug:
katǝrø̜k (L295p Baarlo),
kromme rug:
krǫmǝ røk (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
afhangend kruis:
āfhaŋǝnt kryts (L295p Baarlo),
hangkont:
haŋkǫnt (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dēpǝ ku (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpūt (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slechte bovenlijn:
šlɛxtǝ bǭvǝli.n (L295p Baarlo),
zaalrug:
zālrø̜k (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝšītǝr (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bleskoe:
blɛs[koe] (L295p Baarlo),
kolkoe:
kǫlku (L295p Baarlo)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
33368 |
koedrempel, kribbeboom |
balk:
balǝk (L295p Baarlo)
|
Een laag muurtje in de potstal dat de koeienstand van de voergang scheidt, ofwel de lage horizontale balk waar de koeien aan vastgebonden zijn in een stal zonder stalpalen, ofwel, in de stallen met een koeienstand, de horizontale balk die op de krib ligt en de stalpalen van onderen verbindt. De voorwerpen kunnen verschillend zijn, maar de functie is gemeenschappelijk. De meeste opgaven betreffen de verbindingsbalk van de stalpalen (onbekend in Q 187a, alleen in moderne boerderijen in Q 32). Deze balk ontbrak in L 159a, 191, 214a, 290, 291 en 377, waar de stalpalen in de grond of in de rand van de krib stonden. De onderste verbindingsbalk heeft de hoogte van de knie of de borst van de koeien. Waar in het lemma achter een opgave wordt vermeld balk met gaten betreft het geen verbindingsbalk maar een balk die op de grond tegen de krib of op de krib ligt en waaraan de koeien vastgebonden worden (met een touw door de balk of aan een ring door de balk). Sommige benamingen kunnen, opgevat als collectief, ook voor het hekwerk van stalpalen gelden. Zie ook afbeelding 10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38b en c; N 4, 61 en 61; A 10, 12 en 13; div.; monogr.]
I-6
|