34213 |
koeherder |
koeherd:
kuhē̜rt (L295p Baarlo),
koescheper:
kušīpǝr (L295p Baarlo)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
māx (L295p Baarlo)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
stand:
štant (L295p Baarlo)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
34284 |
koekenbreker |
koekenbreker:
kōkǝbrē̜kǝr (L295p Baarlo)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
19407 |
koekenpan |
braadpan:
braodpan (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
koekenpan:
kookepan (L295p Baarlo)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
knapkoek:
knapkook (L295p Baarlo),
Syst. WBD
knapkook (L295p Baarlo),
sprits:
sjprits (L295p Baarlo),
waterplatsje:
waterpletske (L295p Baarlo),
Syst. WBD
waterpletskes (L295p Baarlo),
zandkoekje:
zankkukske (L295p Baarlo)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
milt:
melt (L295p Baarlo)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
koekje:
Syst. WBD
keukskes (L295p Baarlo)
|
Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24871 |
koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
-
koekoeksbloom (L295p Baarlo)
|
echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
25919 |
koelkuip |
koelbak:
kȳlbak (L295p Baarlo)
|
De kuip waarin de warme stroop afgekoeld wordt. In Q 249 had men een speciale, koperen koelbak, terwijl de respondent uit L 387 daarvoor een wasketel gebruikte. Volgens de invuller uit L 295 deed men vroeger de stroop meteen in de potten en ging men pas later gebruik maken van een koelbak. [N 57, 32a]
II-2
|