22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
leedjes (L295p Baarlo)
|
liederen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19059 |
lief |
lief:
leef (L295p Baarlo)
|
lief [SGV (1914)]
III-1-4
|
19061 |
liefde |
liefde:
leefde (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
liefde [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
19060 |
liefhebben |
liefhebben:
leef hubbe (L295p Baarlo)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leege (L295p Baarlo)
|
liegen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lees (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
lies (L295p Baarlo)
|
lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveheersmusje:
leevenhiersmŭske (L295p Baarlo),
oliebeestje:
ouliebiesje (L295p Baarlo),
ōəlībīëšə (L295p Baarlo)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24568 |
lievevrouwebedstro |
onzelievevrouwegras:
aa
ooze Leeve Vrouwegraas (L295p Baarlo)
|
onzelievevrouwebedstro [SGV (1914)]
III-4-3
|
17816 |
liggen |
liggen:
ligge (L295p Baarlo)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dākvenstǝr (L295p Baarlo)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|