e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maaien met de zicht maaien: [maaien] (Baarlo), zichten: zextǝ(n) (Baarlo) Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8] I-4
maaipad gezwaard: gǝzwārt (Baarlo  [(met de zeis)]  ), jaan/gaan: gø̜̄n (Baarlo) Lege gang of leeg pad dat ontstaat na het maaien van een baan graan; de gemaaide oppervlakte. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10). [N 15, 25a; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
maaipad voor de machine gezwaard: gezwārt (Baarlo  [(met de zeis)]  ), jaan/gaan: gø̄n (Baarlo) Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.] I-4
maalstoel van de handmolen maalstoel: mālstōl (Baarlo) Het houten onderstel van de handmolen. [N D, 24] II-3
maanblind paard (het heeft een) maanoog: mǭnau̯x (Baarlo), maanoger: mǭnau̯gǝr (Baarlo) Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v] I-9
maandag na driekoningen driekoningenmaandag: Drejkeuningen-Maondig (Baarlo), kopjesmaandag: kopkes maondaag (Baarlo) Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)] III-3-2
maandag voor aswoensdag vastenavondmaandag: Vastenavond Maandag (Baarlo) naam voor de maandag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)] III-3-2
maandstonde maanddienst: maonddeens (Baarlo, ... ) Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)] III-3-3
maansverduistering clips: klips (Baarlo) Eclips van de maan [SGV (1914)] III-4-4
maanx maan: moan (Baarlo) maan [SGV (1914)] III-4-4