25664 |
mout |
mout:
mǭt (L295p Baarlo)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprøŋk (L295p Baarlo),
mouw:
moew (L295p Baarlo)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)]
I-9, III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moewesjälk (L295p Baarlo)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mök (L295p Baarlo)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
muik:
moek (L295p Baarlo)
|
meuk [SGV (1914)]
III-2-3
|
17872 |
muilpeer |
peer:
pêr (L295p Baarlo)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slof:
seloffe (L295p Baarlo),
slofje:
slufkes (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (L295p Baarlo),
mōēs (L295p Baarlo)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
mūūs (L295p Baarlo)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (L295p Baarlo),
muisje:
muuske (L295p Baarlo)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|