20759 |
oliekoek |
oliekoek:
Syst. WBD
aoliekook (L295p Baarlo)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli[verf] (L295p Baarlo)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
23455 |
omgang van de toren |
galerij:
galerie (L295p Baarlo),
omgang:
umgank (L295p Baarlo)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L295p Baarlo),
tuinen:
tuǝnǝ (L295p Baarlo),
tȳnǝ (L295p Baarlo)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
hek:
hòk (L295p Baarlo),
tuin:
tūn (L295p Baarlo)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] || hek [SGV (1914)]
I-8, III-2-1
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkhaofmoor (L295p Baarlo),
kerkhofmoor (L295p Baarlo),
muur:
moor (L295p Baarlo)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
ijzeren hek:
īzǝrǝ hęk (L295p Baarlo),
stanketsel:
štakɛtsǝl (L295p Baarlo)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de hals vallen:
um den hals vallen (L295p Baarlo)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kōkǝr (L295p Baarlo)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
nuisdook (L295p Baarlo)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|