33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêr (L295p Baarlo)
|
kern [SGV (1914)]
I-7
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaats (L295p Baarlo)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfoŋ (L295p Baarlo),
zolder:
zø̜ldǝr (L295p Baarlo)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
ven:
vɛn (L295p Baarlo)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
17912 |
plassen (met water) |
knoddelen:
knoddelen (L295p Baarlo),
platsen:
in t water platse (L295p Baarlo)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34573 |
plateauwagen |
wagen:
wāgǝ (L295p Baarlo)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
33032 |
platliggen van graan |
er zitten veel buien in:
dǫ zetǝ vȳl byǝn en (L295p Baarlo),
is gelegerd:
es gǝlē̜gǝrt (L295p Baarlo),
ligt:
leqt (L295p Baarlo)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
23528 |
plechtig |
plechtig:
plechtig (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24009 |
plechtige communie |
plechtige communie (<lat.):
plechtige kemunie (L295p Baarlo),
plegtige kommunie (L295p Baarlo)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24017 |
plechtige communie: hernieuwing van de doopbeloften |
herhaling:
herhaoling (L295p Baarlo)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|