17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitsen (L295p Baarlo),
uitschampen:
oetsjampe (L295p Baarlo)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitvorsen:
oetvorsche (L295p Baarlo),
uitvragen:
oetvroage (L295p Baarlo)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
vestje:
vestje (L295p Baarlo)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
chelle (L295p Baarlo)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brɛndǝrex (L295p Baarlo)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
oe‧tsjlie‧pe (L295p Baarlo)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (L295p Baarlo)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
oetsjtelling (L295p Baarlo),
oetstelling (L295p Baarlo),
uitstelling van het allerheiligste:
oetstelling van et allerheiligste (L295p Baarlo)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
expositietroon:
expositietroeen (L295p Baarlo),
troon:
troeen (L295p Baarlo)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17705 |
uitwerpselen |
stront:
stroont (L295p Baarlo)
|
uitwerpselen [N 10c (1961)]
III-1-1
|