34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (L295p Baarlo),
vɛrkǝn (L295p Baarlo)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kus (L295p Baarlo)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34328 |
varken met een doorgezakte rug |
zwak varken:
žwāk vɛrkǝ (L295p Baarlo)
|
[N 76, 19]
I-12
|
34327 |
varken met een te hoge rug |
krozel:
krōzǝl (L295p Baarlo),
ozelaar:
ōzǝlē̜r (L295p Baarlo)
|
[N 76, 18]
I-12
|
34301 |
varken met hangende oren |
landvarken:
laŋkvɛrǝkǝ (L295p Baarlo)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34302 |
varken met staande oren |
yorkshire:
yorkshire (L295p Baarlo)
|
Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šø̄tǝleŋ (L295p Baarlo)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34362 |
varkens fokken |
fokken:
fǫkǝ (L295p Baarlo),
vermeerderen:
vǝrmiǝrdǝrǝ (L295p Baarlo)
|
Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.]
I-12
|
34359 |
varkens houden |
varken(s) houden:
vɛrkǝs hǭi̯ǝ (L295p Baarlo)
|
Het houden van varkens, in het algemeen gezegd. [N 76, 37a]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝ (L295p Baarlo)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|